INFECTIES EN ZOÖNOSEN VAN HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL. MYCOTOXINES

Hier beschrijven wij typische ziektebeelden bij darminfecties door bacteriën, schimmels, wormen en eencellige micro-organismen. Wij geven aan welke infecties zoönotisch (besmettelijk voor de mens) zijn. Let op: het zoönotische karakter van de infectie is geen reden om uw zieke dier niet meer aan te raken en te verzorgen. De kans dat de mens besmet wordt door de cavia is praktisch nul. Het gevaar van de omgekeerde overdracht van ziektekiemen - van mensen of andere dieren naar de cavia - is veel groter. De mens is veelal een infectiereservoir voor de cavia. Dit wil zeggen, de mens kan enkel subklinisch besmet zijn (dus zelf niet ziek) en toch de cavia's ziek maken: de weerstand van cavia's is veelal lager dan de weerstand van de mens. Cavia's kunnen immers verzwakt zijn door o.a. onverantwoorde fokprogramma's, verkeerde voeding en huisvesting.

Een belangrijke klasse van darmaandoeningen zijn de zogenaamde endogene infecties, of "infecties van binnen in" - darmproblemen (meestal diarree) veroorzaakt door het verstoorde bacteriële evenwicht. Een bekend voorbeeld is diarree na het toedienen van verkeerde antibioticasoorten. Etiologie van deze problemen wordt uitgebreid behandeld in de paragraaf Dysbacteriose.

Daarnaast bespreken wij voedselvergiftigingen door toxines die aanwezig zijn in beschimmeld voer (mycotoxines). Dit zijn sensu stricto geen infecties, omdat de schimmels zelf niet in de darm groeien. Mycotoxines dienen echter specifiek vermeld te worden, omdat ze vaak de dood van (zelfs grote groepen van) cavia's, konijnen en andere planteneters veroorzaken.

SAMENVATTING

Hieronder vindt u een lijst van de pathogenen en een overzicht van de meest opvallende symptomen. Klik op de naam van het micro-organisme voor meer uitleg over de ziekte. Denk er echter aan dat er zelden een ziekteverwekkende factor aanwezig is - meestal heeft men te maken met een combinatie van bacteriën, gisten enz., zodat de diagnose niet zo evident is. Legende: B - bacteriën; P - protozoa (eencellige micro-organismen); S -  schimmels en schimmeltoxines; W - wormen.

  Pathogeen Diarree Gas Bloed in faeces Anorexie Hypothermie Dehydratatie Komt vaak voor Zoönose
B Clostridium difficile + +  ± ± + + + -
Clostridium perfringens + +  ± ± + + + -
Clostridium piliforme + +  ± ± + + - -
Escherichia coli + + + + + + + +
Salmonella enterica - - - + ± ± ± +
Yersinia pseudotuberculosis  ± - - + ± ± +
 ±
Campylobacter jejuni  + - + + - ± ± +
Citrobacter freundii  ± - - + ± ± - -
Helicobacter pylori - + - + - ± - +
Bacillus cereus + - - + - ± - +
P Eimeria caviae + - + + + + ± -
Cryptosporidium wrairi + - + + + + ± -
Giardia spp. + - - ± + ± - -
Balantidium spp. + - + + + + - -
Trichomonas spp. + - - ± + + - -
Entamoeba spp. + - - ± + + -  ±
S Candida albicans + + - + + + ±  ±
Zygomycetes - - - + - - ± ±
Mycotoxines (zie afzonderlijke beschrijving) + + + + + + + -
W Nematoda: spoelworm ± - - - - - - -
Cestoda: lintworm ± - - - - - - -
Trematoda: leverbot ± - - + + - - -

BACTERIËLE INFECTIES

DYSBACTERIOSE (Clostridium difficile, C. perfringens, E. coli, overige).

Etiologie en epidemiologie. Dysbacteriose is een vaak voorkomend darmprobleem. Dysbacteriose is een verzamelnaam voor alle verstoringen van de bacteriële flora in de blinde en dikke darm. Door het verstoorde evenwicht tussen verschillende bacteriële stammen krijgen de ziektekiemen meer kans om zich te vermenigvuldigen. Deze ziektekiemen zijn veelal facultatief of opportunistisch pathogeen - ze komen vrijwel altijd voor in de darm, maar zijn niet altijd ziekteverwekkend. Dysbacteriose is dus een endogene infectie (infectie van binnen in). Besmettelijkheid is laag; enkel verzwakte dieren lopen risico op besmetting. De hoofdverantwoordelijke pathogenen zijn Clostridium spp.: C. difficile en C. perfringens, Gram-positieve, sporenvormende en obligaat anaërobe bacteriën, zeer resistent tegen antibiotica en overige chemische invloeden, maar gevoelig voor zuurstof/oxidanten. Meeste clostridia zijn geen primaire pathogenen. Dysbacteriose is een multifactoriële aandoening: er zijn meerdere micro-organismen die aan de infectie bijdragen (E. coli, gisten, protozoa enz.).  

Een verstoring van het darmevenwicht wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door:

  1. Antibioticagebruik. Bepaalde anti-infectiva vernietigen de normale, veelal Gram-positieve darmflora. De ziektekiemen (bv clostridia) worden minder aangetast door de antibiotica. Ze krijgen dus een kans om de darm te koloniseren. De meest toxische antibiotica zijn de zgn. beta-lactam antibiotica - penicillines (penicilline, ampicilline, methicilline, cloxacilline, amoxycilline) en cefalosporines (cefalexine, cefador, ceftiofur, cefalotine, cefazoline). Oraal toegediende penicillines (zuurbestendige - penicilline V, ampicilline) richten de grootste schade aan. Penicilline injecties of het behandelen van een abcesholte met een penicilline derivaat kunnen echter ook grote problemen veroorzaken, zie opmerking. Overige gevaarlijke middelen zijn: macrolide antibiotica (erythromycine, clarithromycine, azithromycine), lincosamiden (lincomycine, clindamycine), sommige - maar niet alle - tetracyclines (oxytetracycline, chloortetracycline). Men dient deze antibiotica te vermijden, tenzij er echt geen alternatieven bestaan. Ze mogen in geen geval toegediend worden zonder het permanente toezicht van een competente dierenarts.

    Opmerking: Sommige hobbyfokkers en zelfs dierenartsen "experimenteren" met de toediening van koeiendroogzetters aan cavia's (bij huidaandoeningen, abcessen). Droogzetters bevatten beta-lactam antibiotica. Dergelijke behandelingen kunnen de cavia zijn/haar leven kosten.

    Antibiotica die normaliter wel toegestaan zijn voor cavia's kunnen soms ook problemen veroorzaken, afhankelijk van de toestand van het dier. Bijvoorbeeld, chlooramfenicol wordt door zwakke dieren slecht verdragen en kan tot (een lichte vorm van) dysbacteriose leiden.

  1. Vasten. Vasten is om meerdere redenen levensgevaarlijk voor cavia's. Een van de gevolgen is een darm onevenwicht. Door te weinig voedselinname sterft de gezonde darmflora gedeeltelijk af. Bepaalde ziektekiemen - clostridia - zijn daarentegen bestendig tegen voedselschaarste. Clostridia kunnen immers eiwitten benutten, zodat ze zich kunnen voeren met afgestorven cellen van de darm. Clostridiale dysbacteriose is een vaak voorkomende complicatie van vasten - post-operatief, bij pijn of bij andere ziekte. Vasten leidt echter niet altijd tot diarree; soms ziet men andere verschijnselen zoals verstopping en gaskolieken (zie Obstipatie). Dysbacteriose treedt ook op bij chronisch voedseltekort door kiesproblemen.

  2. Suiker- en/of eiwitrijk dieet. Bij hoge inname van simpele suikers (glucose, fructose, sucrose, lactose enz.) en eiwitten kunnen deze stoffen niet volledig verteerd en opgenomen worden in de dunne darm. Het overschot komt dus in de dikke darm terecht. Melksuiker (lactose) vormt het grootste risico, omdat het niet of nauwelijks verteerbaar is. Simpele suikers zijn de perfecte voedingsbodem voor ziekteverwekkende bacteriën - clostridia en E. coli. Niet verteerde eiwitten stimuleren vooral de groei van clostridia (rottingsprocessen). Een gezond caviadieet is arm aan eiwit en simpele suikers, en rijk aan plantaardige vezels. De vezels kunnen enkel gebruikt worden door de gezonde flora, en niet door de ziektekiemen.

  3. Chronisch nierfalen. Bij nierfalen rijst het ureumniveau in het bloed en in de darm. Vele darmbacteriën bezitten urease - een enzym dat ureum in ammoniak en koolstof dioxide splitst. Ammoniak verhoogt de pH, wat op zijn beurt de groei van pathogene kiemen bevordert en de darm irriteert (dit heet uraemische colitis). Chronische nierproblemen gaan vrijwel altijd gepaard met slechte stoelgang of diarree.

  4. Immunoincompetentie (onvoldoende weerstand). Alle factoren die de weerstand verlagen, zoals de leeftijd (heel jong - net gespeend, of heel oud), stress, dracht, metabole problemen (diabetes) en inadequate voeding (bv vitamine C tekort), zijn de predispositiefactoren. Verzwakte dieren en/of dieren die lang ziek zijn geweest, bezwijken vaak aan diarree. Vooral oude beren zijn er gevoelig voor (mogelijk is dit ook gerelateerd aan anale impacties en nierproblemen).

  5. Een combinatie van de bovenstaande factoren. Voorbeeld: een foutieve antibioticakuur bij een anorexisch dier.

Pathogenese. De infectie grijpt ter hoogte van de blinde en dikke darm. Clostridia produceren gas en scheiden enterotoxines uit (enterotoxines zijn exotoxines, eiwitten met sterke pro-inflammatoire eigenschappen). Enterotoxines veroorzaken ontsteking van het darmslijmvlies met vochtophoping (oedeem) en soms haemorrhagie (bloedingen). Door hevige diarree treden er elektrolyten- en zuur-base verstoringen (acidose - bloedverzuring vanwege bicarbonaat verlies via de ontlasting). Clostridia maken boterzuur aan. Boterzuur wordt opgenomen uit de darm, en doet het insulineniveau stijgen. Daardoor kan de bloedsuiker drastisch dalen (hypoglycaemie) zodat er negatieve energiebalans (energienood) ontstaat. Clostridia kunnen het epitheel van de darm aantasten; soms ontstaat er darmperforatie en peritonitis (buikvliesontsteking). Door de darmaantasting kan er invasie van de microben in de bloedbaan optreden (bacteraemie, septicaemie). Dit veroorzaakt septische shock: (onder andere) sterke daling van bloeddruk en hart- en circulatiefalen.

Symptomen. Acute dysbacteriose (vooral bij antibiotica intoxicatie of post-operatief) manifesteert zich als hevige diarree: waterig, licht of groenig gekleurd, soms met bloed. Zeer sterke slechte geur wordt veroorzaakt door boterzuur en door de anaërobe afbraak van eiwitten (rottingsproces, in aanwezigheid van clostridia). Diarree gaat meestal samen met overvloedige gasvorming. Als u bij aangetaste dieren gas samen met vloeistof uit de anus ziet "borrelen", is het meestal een clostridiale dysbacteriose. In de eerste fase is de cavia nog redelijk helder en blijft eten. Later wordt het diertje apathisch en anorexisch, wil niet bewegen en toont tekens van ernstige buikpijn. Onderkoeling en ernstige uitdroging komen geregeld voor. Hypoglycaemie en negatieve energiebalans kunnen voorkomen. Acute diarree kan in de loop der tijd vanzelf stoppen; het dier verkeert dan meestal in een shocktoestand. Dit wordt gekenmerkt door snel en oppervlakkig ademen, bleke huid, geen slikreflex, laterale decubitus (op zijn zij liggen). Het terminaal stilliggen van de darmen komt vermoedelijk door i) elektrolytenverlies; ii) te weinig calcium in bloed (als nierfalen de oorzaak van diarree was); iii) buikvliesontsteking, iv) onderkoeling, pijn of de combinatie van verschillende factoren. Dood treedt op in acute gevallen binnen 12-48 uur na het verschijnen van de eerste symptomen.
Dysbacteriose bestaat ook in de chronische vorm; dit gebeurt vooral bij slechte voeding van de cavia (te suiker- of eiwitrijk dieet) en in nierziektes. In chronische gevallen zien wij intermitterende diarree afgewisseld met gaskoliek aanvallen. Bij chronische dysbacteriose zal het dier weken- tot maandenlang last van diarree en gas hebben, vermageren, verzwakken, en uiteindelijk doodgaan.

Diagnose. Bacteriologisch onderzoek van de ontlasting  levert meestal geen eenduidige diagnose. Slechte geur van de ontlasting wijst op de aanwezigheid van clostridia. Clostridia worden vrijwel altijd gevonden in de faeces (anaërobe kweek), maar ze hoeven niet de primaire oorzaak van ziekte te zijn. Deze species komen immers ook voor in de darm van gezonde dieren.

Post mortem vindt men een oedemateus caecum (opgezet en glanzend) en dikke darm gevuld met bloed, vaak met bloederig exsudaat (eiwitrijke vocht) in de buikholte. Bij inspectie van het darmslijmvlies ziet men pseudomembranen - typische grauwe of gelige paddestoel-achtige structuren van dode darmcellen, bacteriële uitscheiding en overige eiwitten. Deze structuren zitten min of meer los op het darmslijmvlies. Maar men vindt ook diepe bloedende letsels in de darmwand.

Prognose varieert. Herstel is mogelijk in lichtere gevallen, en als men snel ingrijpt. Bij septicaemie en darmperforatie kan de cavia (waarschijnlijk*) niet meer gered worden. Prognose is slecht bij oude en zwakke dieren of bij dieren met nierproblemen. Preventie is moeilijk. Goede hygiëne en disinfectie van de caviaverblijven met oxidanten (javel - bleekwater) helpen de ziektekiemen en hun sporen te elimineren. Dit verlaagt weliswaar de infectiedruk, maar elimineert de residente kiemen in de darm uiteraard niet. Infectie kunnen dus ieder moment terugkomen.

*Technisch gesproken kan het dier geholpen worden. Echter, gezien de nauwe timing en de beschikbare expertise bij de meeste eerstelijns dierenartsenpraktijken, is de behandeling veelal niet praktisch uitvoerbaar.

Behandeling bestaat uit vloeistof toediening, pijnbestrijding, detoxificatie en antibiotica kuur - metronidazol (zie Behandeling diarree). Doxycycline (10 mg, een keer per dag) kan ook gegeven worden; dit middel kan de ontlasting vaster maken in lichte gevallen van dysbacteriose.

ZIEKTE VAN TYZZER (Clostridium piliforme)

Etiologie en epidemiologie. Ziekte van Tyzzer wordt veroorzaakt door Clostridium piliforme, dat normaal niet in de darm voorkomt. C. piliforme kan een primaire besmettingsfactor zijn. De ziekte komt vaak voor bij wilde ratten, en wordt naar de cavia's overgedragen via groenvoer besmet met de sporen van deze bacterie.Het is een zeldzaam probleem.

Pathogenese, symptomen, diagnose, behandeling: zie overige clostridia. Isolatie van de bacterie is mogelijk maar moeilijk (enkel in celkweek). Dit komt omdat C. piliforme obligaat intracellulair is. Bij lijkschouwing kan de bacterie gevonden worden in de lever (necrosehaarden).

ENTEROBACTERIËN

Enterobacteriaceae zijn een grote familie van Gram-negatieve facultatief anaërobe staafjes. Vele genera zijn ziekteverwekkend. Hiertoe behoren de belangrijkste pathogenen van het spijsverteringsstelsel: coliformen (E. coli) en Salmonella. De infectie wordt meestal overgedragen via de oro-fecale route: besmetting door voer vervuild met dierenontlasting.

E. COLI ENTERITIS (Escherichia coli)

Etiologie en epidemiologie. Dit is een relatief vaak voorkomende infectie. Escherichia coli is een Gram-negatieve niet sporenvormende bacterie die zich in uitwerpsels van meeste dieren bevindt. E. coli is facultatief anaëroob: het kan zowel in zuurstofrijke als zuurstofarme omstandigheden groeien. Er bestaan veel varianten; niet alle varianten zijn even virulent (agressief). E. coli kan zowel een primaire als secundaire pathogeen zijn. Kleine hoeveelheden E. coli kunnen aanwezig zijn in de dikke darm van gezonde cavia's; bij verstoring van de flora kunnen ze problemen veroorzaken. Cavia's zijn relatief gevoelig voor E. coli infecties. Dus, E. coli varianten die voor andere dieren commensaal (onschadelijk) zijn kunnen toch serieuze problemen veroorzaken bij cavia's. Enteritis is een van de mogelijke ziekten; E. coli kan ook verantwoordelijk zijn voor blaasontsteking, mastitis (tepelontsteking), pyometra of endometritis (baarmoederontsteking). Cavia's kunnen op verschillende manieren besmet raken. Besmettelijkheid hangt af van de variant en kan soms zeer hoog zijn. Meestal komt de infectie binnen via groenvoer vervuild met bv de ontlasting van honden. Ook vliegen kunnen E. coli verspreiden, omdat ze veel in contact komen met dierenontlasting. Risicogebieden zijn boerderijen en overige landbouwinstellingen. E. coli enteritis is een zoönose (besmettelijk voor de mens).

Pathogenese. Infectie grijpt, afhankelijk van de bacteriële variant, ter hoogte van de dunne darm, of (meestal) het caecum en de dikke darm. Om de gastheer te infecteren, moeten de bacteriën zich hechten aan het darmepitheel (dit gebeurt door de gespecialiseerde structuren  op hun celwand - fimbriae). Deze hechting is niet altijd even efficiënt; dit verklaart waarom sommige dieren meer of minder gevoelig zijn voor E. coli infectie. Bepaalde E. coli stammen produceren specifieke enterotoxines (ST - de thermostabiele, en LT - de thermolabiele toxine). Enterotoxines veroorzaken o.a. vochtstapeling in de darmwand (oedeem) en remming van de ionenpompen, waardoor de absorptie van natrium en chloor vermindert, en de verliezen van bicarbonaat uit het lichaam hoger worden. Dit veroorzaakt osmotische diarree (zeer waterige ontlasting) en metabole acidose (bloedverzuring). Infectie kan het darmepitheel aantasten; dit leidt tot bacteriële invasie in de bloedbaan (septicaemie) en in sommige gevallen tot darmperforatie. Naast enterotoxines die voornamelijk schade ter hoogte van de darm aanrichten, scheiden E. coli ook endotoxines uit. E. coli endotoxine is de zgn. lipopolysaccharide (LPS), een substantie afkomstig van de celwand van de microbe. Het vettige gedeelte van LPS - lipide A - kan in de bloedbaan komen, en een algemene vergiftiging (endotoxaemie) veroorzaken. De gifstof lokt een hevige ontstekingsreactie uit, met complement activatie en massale vrijstelling van inflammatoire stoffen (TNF-alfa). Vooral deze lichaamsreactie is dodelijk voor het dier. De bloedvaten verwijden (vasodilatie), waardoor de bloeddruk daalt (vasculaire shock). Door de werking van TNF-alfa ontstaat er eerst koorts, maar deze korte fase wordt snel opgevolgd door veel warmteverlies (vanwege vasodilatie) en onderkoeling. Bloedstolling wordt in gang gezet. Bij hyperacute infecties worden stolsels gevormd in alle bloedvaten (DIC, of disseminated intravascular coagulation).

Bij grote huisdieren (runderen, varkens) en bij de mens wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende varianten: EPEC (enteropathogene E. coli), ETEC (enterotoxigene E. coli), EHEC (enterohaemorragische E. coli) en EIEC (enteroinvasieve E. coli). EPEC tasten de dunne darm aan en scheiden enterotoxines uit.  Bij ETEC verloopt de ziekte hyperacuut, de bacterie komt in het bloed terecht en veroorzaakt septische shock en sterfte. EHEC en EIEC tasten de darmwand aan en veroorzaken bloedingen. Deze klassieke indeling is maar beperkt van toepassing bij cavia's. Bij cavia's met E. coli enteritis zien wij meestal en gemengd beeld: er is veel water, zout en eiwit verlies via de darm, er is darmaantasting en bloed in de ontlasting, en daarnaast zijn er ook symptomen van septische shock.

Bij minder acute E. coli vergiftiging zien wij typische bijverschijnselen van ernstige diarree: uitdroging, malabsorptie van voedingsstoffen en energienood. Door energienood ontstaat er negatieve energiebalans: lichaamsvet wordt gemobiliseerd (ook onder de invloed van TNF-alfa) en ketonlichamen worden gevormd. Ketonlichamen verergeren de toestand van acidose, en verslechteren de functie van de nieren. Nierfalen treedt op in de eindfase (als het dier zo lang blijft leven).

Symptomen. E. coli enteritis gaat altijd samen met uitputtende diarree; vaak is er bloed aanwezig (vooral bij infecties van het caecum en dikke darm). Overige symptomen zijn: shock - snel en oppervlakkig ademen, bleke huid, laterale decubitus (het dier ligt op zijn zij en wil niet bewegen), ernstige onderkoeling, hartslag eerst versneld en later traag en onregelmatig.  Symptomen van verzuring en ketonaemie (ketonlichamen in bloed) zijn: een zuur en "muffig" ruikende adem (melkzuur), vaak met een "acetonluchtje" - een typische fruitig-chemische geur van aceton, een afbraakproduct van ketonlichamen. Daarnaast zien wij veel speekselen en spierrillingen (nierfalen). Er is geen urineproductie. Na 1-2 dagen treedt er leververvetting op (als het dier zo lang blijft leven); de meeste cavia's gaan echter binnen 24 uur dood. Kort voor de dood treedt er paralytische ileus op: de diarree stopt en de buik wordt slap.

Diagnose. Isolatie van de bacterie uit de ontlasting is mogelijk. Eenduidige diagnose bij levende dieren is moeilijk omdat E. coli ook normaal in de darm kan voorkomen, en omdat er ook andere pathogenen aanwezig kunnen zijn. Men zou eigenlijk naar de virulentiefactoren (bv toxines) moeten zoeken, maar dit maakt de analyse gecompliceerder en minder praktisch. Er is meestal geen tijd voor uitgebreid onderzoek. Post mortem vinden wij oedemateus caecum (typisch sterk opgezet met een glanzend aspect) en colon gevuld met bloed. De lever vertoont tekens van vervetting (bleek, opgezwollen met afgeronde randen). Heel vaak ("bijna pathognomonisch") zien wij puntbloedingen onder de huid; dit is typisch voor Gram-negative sepsis.

Prognose is zeer slecht. Men moet er heel snel bij zijn en veel geluk hebben om de cavia nog te kunnen redden.

Behandeling is primair gericht op het omkeren van shock, negatieve energiebalans, acidose en uitdroging. Daarnaast wordt er detoxificatie en agressieve antibiotica therapie toegepast. Doxycycline en enrofloxacine zijn effectief, hoewel resistentie kan optreden. Trimethoprim/sulfamethoxazol of sulfadiazine (Sulfatrim of Bactrimel) hebben totaal geen effect op E. coli. E. coli groeit niet in een zure omgeving. Daarom is het gunstig om de zieke cavia te supplementeren met Lactobacillus spp. (probiotica), cranberrysap, en citroen- of melkzuur. Bepaalde plantaardige vezels zijn in staat Gram-negatieve pathogenen te inactiveren - zie Behandeling diarree, Herstel en nazorg.

SALMONELLOSE (Salmonella spp.)

Etiologie en epidemiologie. Er bestaan verschillende Salmonella varianten; niet alle varianten zijn ziekteverwekkend. Salmonella enteritidis en typhimurium zijn de meest voorkomende vormen bij cavia's; beide zijn serovarianten van S. enterica - een Gram-negatieve niet sporenvormende bacterie die zeer bestendig is tegen hoge temperatuur, uitdroging enz. Wilde muizen zijn een natuurlijk reservoir. De bacterie vindt men ook bij nutsdieren (varkens, pluimvee); boerderijen zijn risicogebieden. Vele stammen zijn niet ziekteverwekkend voor pluimvee, maar zeer gevaarlijk voor cavia's. Daarom is het zeer onverstandig om bv cavia's samen met kippen te huisvesten. Salmonella is een primaire pathogeen. De bacterie komt meestal binnen via besmet voedsel (groenvoer, groente, hooi), het overleeft lang in de grond, en het kan ook latent aanwezig zijn in de caviapopulatie - dit vanwege Salmonella dragerschap. Infecties breken vaak uit in grote groepen (fok)dieren als de weerstand daalt: bij stress, slechte hygiëne en voeding, kou, veelal in het voor- of najaar. Het introduceren van een Salmonella drager (bv een cavia gekocht van een broodfokker) in een Salmonella-vrije populatie leidt ook tot ziekteuitbraken. Besmettelijkheid is zeer hoog. Salmonellose is een zoönose.  

Pathogenese. Salmonella kan de gastheer via twee routes besmetten: 1) via het oog (conjunctiva) en 2) via opgenomen voedsel. De infectie die via voedsel binnenkomt grijpt ter hoogte van het ileum, caecum en dikke darm. Salmonella is facultatief intracellulair: het kan de darmcellen binnendringen en getransporteerd worden naar andere organen. Verspreiding gebeurt via witte bloedcellen, die op hun beurt gelyseerd (kapotgemaakt) worden. Er treedt ulceratie en abcesvorming in de darmlymfeknopen, milt, long en lever op. Zoals E. coli en andere Gram-negatieve pathogenen, produceert Salmonella endotoxines (LPS). De ziekte verloopt meestal hyperacuut, met septicaemie en vasculaire shock. Sommige dieren kunnen de acute fase overleven; ze blijven dragers en behouden de ziektekiem in de lymfeknopen. Opflakkering kan gebeuren als de weerstand van het dier daalt.

Symptomen. Er is in de regel geen diarree, eerder ileus (darm stilstand). Indien aanwezig, is de ontlasting relatief donker gekleurd (melena, door aanwezigheid van verteerd bloed). Soms ziet men ademhalingsproblemen en/of conjunctivitis (oogontsteking). Cavia's stoppen met eten, worden apathisch en sterven binnen 24-48 uur. Vaak worden ze dood gevonden zonder voorafgaande tekens van problemen.

Salmonellose is een acuut verlopende infectie met een nogal vaag ziektebeeld. De cavia is doodziek, maar er zijn geen opvallende symptomen. Er is geen diarree en weinig of geen andere specifieke klachten.

Diagnose. Salmonella kan uit de faeces (levende dieren) of darminhoud en/of mesenterische lymfeknopen (gestorven dieren) geïsoleerd worden. Een positieve uitslag is ook gelijk aan de definitieve diagnose, daar de bacterie nooit bij gezonde dieren kan voorkomen. Neutropenie (tekort aan neutrofielen - witte bloedcellen) kan men via een bloedtest vaststellen; dit valt meteen op want bij bacteriële infecties is de neutrofielen count juist hoog. Echter, in acute gevallen is er meestal geen tijd om bloedtesten of ander specifiek onderzoek te verrichten. Soms kan men knobbels/abcessen in de buik voelen (gezwollen mesentherische lymfeknopen), maar dit is enkel mogelijk bij zeer magere dieren. Post mortem kan men schade aan de dikke darm vinden (als de microbe via de darm is binnengekomen), of lymfeknoop abcessen, miltvergroting, verschillende focale letsels en abcessen in de lever, milt, longen enz. Echter, in hyperacute gevallen vindt men meestal niets. Er kunnen eventueel puntbloedingen onder de huid aanwezig zijn (sepsis).

Prognose. Herstel is mogelijk indien men snel ingrijpt; helaas is dragerschap moeilijk te elimineren. De dieren zullen heel lang behandeld moeten worden met antibiotica.

Behandeling bestaat uit agressieve antibiotica therapie en dwangvoeren. Salmonella is gevoelig voor chlooramfenicol en fluoroquinolonen: enrofloxacine en ciprofloxacine. Salmonella groeit niet in een zuur milieu. Daarom is het gunstig om het zieke dier te supplementeren met Lactobacillus spp. (probiotica) en citroenzuur. Bepaalde plantaardige vezels (citrus vezels) zijn in staat Gram-negatieve pathogenen te inactiveren, zie Behandeling diarree, Herstel en nazorg. Na het herstel is het verstandig om de cavia apart te zetten i.v.m. dragerschap en besmettingsrisico voor andere dieren.

PSEUDOTUBERCULOSE (RODENTIOSE) (Yersinia pseudotuberculosis)

Etiologie en epidemiologie. Pseudotuberculose wordt veroorzaakt door Yersinia pseudotuberculosis, een Gram-negatieve niet sporenvormende bacterie. Het is een primaire pathogeen. Wilde vogels en knaagdieren zijn asymptomatische dragers; ze vormen het natuurlijke reservoir van deze ziektekiem. Cavia's raken besmet via voedsel vervuild met muizen-, ratten- of vogelmest. Yersinia kan ook in de grond overleven. Cavia's worden vaak dragers van Yersinia. De ziekte kan opnieuw uitbreken als de weerstand van de dieren afgenomen is (zie salmonellose). Besmettelijkheid is hoog. Er zijn veel overeenkomsten tussen Salmonella en Yersinia infecties. Pseudotuberculose komt vaak voor bij cavia's die buiten gehuisvest worden.

Pathogenese. Yersinia hecht zich aan het ileum, caecum en dikke darm. Net zoals Salmonella, is Yersinia facultatief intracellulair. De microbe dringt de darmcellen binnen en wordt getransporteerd via de witte bloedcellen. Het koloniseert de lymfeknopen, lever, milt en longen en veroorzaakt abcessen. Yersinia produceert endotoxines (zie E. coli, Salmonella spp.) De ziekte verloopt of (hyper)acuut - septicaemie en shock, of chronisch - "wasting" verschijnselen, enteritis, longontsteking. Yersinia verblijft in de lymfeknopen/tonsillen van dragerdieren (zie Salmonella). Daarnaast vormt de bacterie granulomen (tuberculose-achtige necrotische nodules met centrale verkazing, omhuld door een kapsel) in de long, lever en milt. Longpathologie door Yersinia is beschreven in Ademhaling, Infecties en zoönosen.

Symptomen. In hyperacute en acute gevallen (relatief zeldzaam) is er anorexie en sterfte binnen 24 uur. In chronische gevallen ziet men diarree, vaak melena (zwart gekleurde ontlasting door aanwezigheid van verteerd bloed), symptomen van buikpijn, ademhalingsproblemen, soms blaasontsteking, gewichtsverlies en meestal dood binnen enkele weken (indien onbehandeld). Bij langdurige dragers ontstaan er o.a. necrose haarden in de long, waardoor het dier moeilijk ademt en langzaam in conditie achteruitgaat.

Diagnose. Yersinia kan gekweekt worden uit de ontlasting, of uit weefselstalen van overleden dieren. Een positieve levert een eenduidige diagnose (zie Salmonella). Mesentherische lymfeknopen (buik) zetten zeer sterk op en kunnen soms gepalpeerd worden bij levende dieren. Post mortem vindt men sterk vergrote etterende lymfeknopen, en verschillende laesies in lever, milt en longen. Bij langdurige dragers zijn er soms spectaculair grote granulomateuze ontstekingshaarden aanwezig, voornamelijk in de long.

Prognose is redelijk daar de bacterie niet zo agressief en destructief is als bijvoorbeeld Salmonella of E. coli. Dragerschap is moeilijk te elimineren. De dieren zullen heel lang behandeld moeten worden met antibiotica.

Behandeling bestaat uit antibiotica (enrofloxacine, chlooramfenicol, doxycycline), en ondersteunende maatregelen zoals dwangvoeren, vloeistof therapie en probiotica (zie Behandeling diarree, Herstel en nazorg). Na het herstel is het verstandig om het dier apart te zetten.

OVERIGE ENTEROBACTERIËN

Citrobacter spp. Sommige uitbraken van diarree worden toegeschreven aan Citrobacter freundii of Citrobacter rodentium.  De bacterie kan bijdragen aan dysbacteriose. De ziekte treft voornamelijk verzwakte (immunoincompetente) dieren. Citrobacter kan in de bloedbaan terechtkomen en abcessen vormen in verschillende organen.

Shigella sonnei is een humane ziektekiem, die nu nog enkel in ontwikkelingslanden voorkomt. Immunocompetente cavia's zijn niet gevoelig voor Shigella infectie. Behandeling van diarree met opioïden (loperamide) verhoogt de gevoeligheid voor de infectie.

OVERIGE INFECTIES

De meest voor de hand liggende infecties hebben we reeds beschreven. Er bestaan uiteraard nog meer pathogenen die overgedragen kunnen worden tussen mens en cavia, of tussen ander dier en cavia. Wij vermelden ze voor de volledigheid. Als deze "exotische" microben aangetoond worden bij de cavia, kan men ervan verzekerd zijn dat zij de ziekte veroorzaakt hebben. Het zijn namelijk nogal agressieve primaire pathogenen, en ze behoren niet tot de gebruikelijke flora van de darm en van de omgeving. Anderzijds zijn de gevallen van besmetting met "exotische" kiemen uiterst zeldzaam. In praktische situaties hoeft men meestal er geen rekening mee te houden, op een uitzondering na: Campylobacter jejuni.

Campylobacter jejuni (Gram-negatief, niet sporenvormend) infecteert vele diersoorten. Cavia's zijn gevoelig voor deze bacterie. Kippen vormen een natuurlijk reservoir (zie Salmonella); contact met kippen is de enige mogelijke route waardoor de cavia's besmet kunnen raken. Campylobacter veroorzaakt hevige diarree met bloed (zwarte ontlasting - melena) en snelle dood. Diagnose stellen we aan de hand van de anamnese en bacteriologisch onderzoek bij levende dieren of aan de hand van autopsie bevindingen (haemorragische enteritis). Infecties met Campylobacter jejuni kunnen verwacht worden bij cavia's die samen met pluimvee gehuisvest worden, zeker bij slechte hygiëne en ongeschikte voeding van de cavia. De bacterie is in principe gevoelig voor fluoroquinolonen (bv ciprofloxacine of enrofloxacine), maar resistentie kan optreden.

Helicobacter pylori (Gram-negatief, niet sporenvormend) infecteert voornamelijk mensen, maar cavia's zijn ook gevoelig voor deze ziektekiem. Helicobacter coloniseert het achterste deel van de maag (pylorus), en veroorzaakt gastritis (ontsteking van de maag mucosa). Symptomen zijn vaag: pijnverschijnselen, anorexie, gevoelige buik, eventueel gas in de maag. Er is geen diarree, wel zwart gekleurde ontlasting (melena). Besmettingen zijn onwaarschijnlijk daar de bacterie zeldzaam is geworden in ontwikkelde landen.

Bacillus cereus (Gram-positief, sporenvormend) is zeer resistent aan de omgevingsfactoren (vanwege zeer resistente sporen) en veroorzaakt vaak voedselvergiftiging bij de mens. De bacterie kan ook cavia's en overige dieren infecteren. De symptomen zijn zware diarree en uitputting.

PROTOZOA (EENCELLIGE MICRO-ORGANISMEN)

COCCIDIOSE (Eimeria, Cryptosporidium)

Etiologie en epidemiologie. Coccidiose omvat alle darminfecties veroorzaakt door eencellige micro-organismen behorend tot de klasse Coccidea (phylum Apicomplexa). Daarbinnen zijn er talrijke genera, die meestal zeer diersoort-specifiek zijn. Vele coccidia zijn commensaal (niet ziekteverwekkend). Coccidiose is een ziekte van industriële dieren: kippen, konijnen en kalveren. Er worden twee cavia-specifieke coccidia genoemd:

  1. Eimeria caviae (fam. Eimeriidae); de pathogeniciteit is niet duidelijk; volgens sommige bronnen is E. caviae commensaal

  2. Cryptosporidium wrairi  (fam. Cryptosporidiidae)

    Fig. 2: Eimeria, oöcyste niet gesporuleerd.

De overlevingsvormen van coccidia (oöcystes) kunnen aanwezig zijn in gras of hooi. Cavia's kunnen besmet raken door besmet gras of hooi, of via vliegen die de oöcystes mechanisch overbrengen van de dierenontlasting naar de voedselvoorzieningen van cavia's. Er bestaat echter geen natuurlijk reservoir van cavia-specifieke pathogene coccidia. Overdracht van verschillende coccidia tussen diersoorten is onwaarschijnlijk. Pathogeniciteit van de niet cavia-specifieke coccidia is dus zeer laag; problemen onstaan enkel bij zware immunosuppressie.  Coccidia kunnen eventueel secundaire pathogenen zijn (bv in dysbacteriose bij verzwakte dieren). Het zijn hoe dan ook geen belangrijke parasieten van cavia's.
 
Pathogenese. De infectieuze vormen van coccidia (oöcystes) excysteren in de darm tot vegetatieve vormen: trofozoïeten. Coccidia zijn intracellulaire parasieten (daarom zijn ze gastheer-specifiek): ze dringen de darmcellen binnen en gaan zich snel vermenigvuldigen. Na enkele generaties celdeling (meestal 4) vormen ze geslachtscellen (gameten). Na de fusie van de gameten ontstaan er nieuwe oöcystes die met de ontlasting uitgescheiden worden. De levenscyclus duurt ongeveer 5 dagen. De schade ontstaat omdat de trofozoïeten de darmwand aantasten. In extreme gevallen kan er zelfs darmperforatie optreden.

Symptomen zijn zware, uitputtende diarree met bloed en slijm in de ontlasting. Onbehandeld gaat het dier binnen enkele dagen dood.

Diagnose wordt gesteld door middel van microscopisch onderzoek van de ontlasting. De eencellige micro-organismen - vooral de oöcystes zijn zichtbaar en herkenbaar. Men moet echter niet te snel conclusies trekken na het aantreffen van enkele protozoa in een staal. Oöcystes worden vrijwel altijd gevonden in de ontlasting; ze kunnen daar aanwezig zijn zonder enig verband met de ziektesymptomen. Vele coccidia zijn immers niet ziekteverwekkend.

Prognose is redelijk als men snel ingrijpt, maar slechter bij immunoincompetente dieren.

Behandeling bestaat uit coccidia-specifieke anti-infectiva: sulfadimidine of toltrazuril - Baycox (10-20 mg/kg lg per dag), of robenidine. Metronidazol (tot 50 mg/ kg lg single shot) kan ook gegeven worden. Daarnaast wordt er een ondersteunende therapie toegepast, zoals vloeistof toediening, dwangvoeren, probiotica enz. (zie Behandeling diarree). Robenidine wordt toegevoegd aan meeste konijnenvoeders. U kunt, nadat de diagnose van coccidia gesteld is, de hele groep cavia's tijdelijk konijnenkorrels geven (met de adequate aanvulling met vitamine C, uiteraard).

FLAGELLATEN (ZWEEPDIERTJES)  (Giardia spp., Trichomonas spp.)

Etiologie en epidemiologie. Zweepdiertjes behorend tot het phylum Mastigophora zijn vaak voorkomende parasieten van vele diersoorten. De belangrijste zijn:

  1.  Giardia spp. - G. duodenalis (andere benamingen G. intestinalis of G. lamblia). Er bestaat ook Giardia caviae, maar deze is niet ziekteverwekkend. De besmettelijke vormen zijn cystes, die uitgescheiden worden in de ontlasting. De belangrijkste besmettingsroute is de orale inname van voedsel of water vervuild met dierenontlasting. Ook slechte hygiëne in de caviastal, en/of frequente contacten tussen bijvoorbeeld honden en cavia's dragen bij aan het besmettingsrisico. Giardia is geen belangrijke parasiet bij cavia's; infecties zijn zeldzaam en eigenlijk nooit goed bewezen of beschreven.

  2. Trichomonas spp.; er wordt gesuggereerd dat Trichomonas spp. zowel commensaal als ziekteverwekkend kunnen zijn. Trichomonas kan zich vermenigvuldigen in vuile en natte stro- of hooibedding, of in gemaaid gras. Dodelijke infecties zijn beschreven bij cavia's en konijnen die op vuile stro gehuisvest worden. Trichomonas is echter relatief kwetsbaar en gevoelig voor uitdroging.

  3. Chilomastix spp. Er is weinig bekend van het voorkomen van Chilomastix infecties. De meeste Chilomastix species zijn niet ziekteverwekkend. Deze zweepdiertjes kunnen aanwezig zijn in de ontlasting zonder enige problemen. Ze verschillen qua vorm van Giardia (DDx).

    Fig. 2: Giardia lamblia.

Pathogenese. Per os ingenomen cystes breken af onder de invloed van maagzuur, en grijpen ter hoogte van de dunne darm (duodenum en jejunum). De parasieten veroorzaken malabsorptie (slechte opname van voedingsstoffen in de dunne darm), waardoor osmotische diarree ontstaat. Giardia spp. verbruiken een belangrijk aminozuur - arginine. Dit stopt de productie van stikstof oxide (NO) door de darmcellen. NO is een inhibitorische neurotransmitter in de darm, het doet de darmspieren ontspannen. Bij gebrek aan NO treden er kolieken en hypermotiliteit op.

Symptomen. Flagellaten veroorzaken diarree. In tegenstelling tot coccidiose is er geen bloed in de ontlasting (de parasieten tasten de darmwand niet aan).

Diagnose wordt gesteld door microscopisch onderzoek van de ontlasting. De zweepdiertjes zijn herkenbaar onder de microscoop in verse ontlasting, in oude stalen niet meer.  Echter, men moet niet te snel conclusies trekken, want verschillende flagellaten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden, en niet alle species zijn pathogeen. Giardia heeft een typische druppelvorm en 8 flagellen (zie Fig. 2), Trichomonas heeft 5 flagellen. Flagellaten met minder flagellen zijn meestal onschadelijk. De aanwezigheid van zweepdiertjes in de ontlasting kan puur toevallig zijn en niets te maken hebben met de oorzaak van diarree.

Prognose is goed, tenzij het dier immunoincompetent is.

Behandeling bestaat uit antibiotica/antihelminthica - metronidazol (Flagyl), albendazol (Albenza) en ondersteunende maatregelen (zie Behandeling diarree).

OVERIGE PROTOZOA (Entamoeba, Balantidium coli)

Etiologie en epidemiologie.

  1. Entamoeba spp. is een facultatieve ziekteverwekker. Amoeba's kunnen vrijlevend zijn in de omgeving - (gemaaid) gras, water, natte bedding enz. Infecties in onze klimaatzone zijn onwaarschijnlijk.

  2. Balantidium coli, een geciliëerd micro-organisme dat meestal varkens infecteert. Het is geen voor de hand liggende cavia-pathogeen; echter, varkensboerderijen zijn risicogebieden.

  3. Balantidium caviae, niet ziekteverwekkend (DDx).

Pathogenese, Symptomen. Deze micro-organismen zijn geen belangrijke ziekteverwekkers bij cavia's. Er is weinig bekend van hun pathogeniciteit. Entamoeba invadeert de lever (levernecrose en -falen). De algemene symptomen zijn diarree, anorexie, slechte vacht.

Diagnose: microscopisch onderzoek van de ontlasting.

Behandeling: metronidazol (Flagyl), zie de algemene Behandeling diarree. Verder is goede hygiëne van belang, zie Preventie.

MYCOSEN EN MYCOTOXINES (Absidia, Mucor, Rhizomucor, Candida albicans)

MYCOSEN. Etiologie en epidemiologie. Mycosen zijn aandoeningen veroorzaakt door Fungi: schimmels en gisten. De gevaarlijkste schimmelsoorten zijn Zygomycetes. In deze klasse bevinden zich Absidia spp. (A. ramosa, A. corymbifera), Mucor spp. en Rhizomucor spp. Absidia komt voor in beschimmeld hooi, de overige schimmels in beschimmelde groente en fruit. Zygomycetes zijn agressieve primaire pathogenen. De gewone witte schimmel op groente en brood (Rhizopus) is ook gevaarlijk. De infectie raakt vaak een groot deel van de cavia populatie.  Gisten (Saccharomycetes) komen overal voor, maar als secundaire (opportunistische) pathogenen zijn ze lang niet zo gevaarlijk. Gisten worden soms aangewezen als "verdachten" bij dysbacteriose, gasvorming, diarree enz. Candida albicans is mogelijk het meest infectieuze gistsoort; het wordt ook geassocieerd met hardnekkige mondinfecties. Mycosen kunnen zoönotisch zijn, maar de overdracht van cavia naar mens is uiterst onwaarschijnlijk (eerder anders om: van mens naar cavia).

Pathogenese. Schimmels of gisten coloniseren het caecum en de dikke darm bij immunoincompetente dieren. Zygomycetes - Absidia, Mucor en Rhizomucor - veroorzaken een systemische (veralgemeende) infectie - zygomycose. De witte schimmel (Rhizopus spp.) veroorzaakt een vergelijkbaar ziektebeeld. De schimmel verspreidt zich via de bloedbaan; de gevolgen zijn nierfalen, acute longontsteking, peritonitis en hersenvliesontsteking.

Symptomen. Meeste schimmels en gisten veroorzaken zware diarree, al dan niet met gasvorming. Bij zygomycose ziet men ook ademnood, kwijlen, zeer snelle achteruitgang, coma.

Diagnose. Verschillende gisten kunnen geïsoleerd worden uit de ontlasting.  Echter, de diagnose is veelal niet eenduidig, omdat gisten ook aanwezig zijn bij gezonde cavia's. Hun rol in de spijsvertering is niet noodzakelijkerwijze pathogeen. Zygomycose verloopt zo acuut dat er meestal geen tijd is voor onderzoek.

Prognose. Infecties met gisten zijn meestal secundair. De prognose hangt af van de algemene toestand van her dier. Als men de primaire infectie onder controle krijgt, zal de gistinfectie ook verdwijnen. Bij schimmels (Absidia en andere) is de prognose heel slecht. De behandeling is zelden succesvol omdat de verspreiding van de ziektekiem enorm snel is, en de schade omvangrijk.

Behandeling is vooral gericht op de bestrijding van de primaire infectie (dysbacteriose). Zie Behandeling diarree. Orale antimycotica - itraconazol, griseofulvin of amfotericine B kunnen gegeven worden. Itraconazol (Itrafungol) werkt tegen gisten maar niet tegen Absidia.

MYCOTOXINES. Etiologie en epidemiologie. Mycotoxines zijn gifstoffen die door schimmels worden geproduceerd. De schimmels hoeven zelf niet te groeien in het lichaam (sommige schimmelsoorten, met name Aspergillus spp., kunnen zich echter wel vermenigvuldigen in de bovenste en onderste luchtwegen). De toxines worden of samen met het beschimmelde voer opgenomen, of ingeademd met stof afkomstig van beschimmeld voer (hooi). Dodelijke vergiftigingen door beschimmelde groente, granen of hooi komen vaak voor bij konijnen en cavia's. De volgende mycotoxines worden vermeld:

Schimmel soort: Toxine: Komt voor in: Besmettingsroute Pathogenese Symptomen
Aspergillus spp. (A. flavus, A. parasiticus) aflatoxine fruit, groente, granen, brood, maïs, hooi maag-darm, luchtwegen long-, lever- en niernecrose longontsteking, anorexie, bloederige diarree
Fusarium en Gibberella spp. DON (deoxynivalenol, vomitoxin)

ZEA (zearalenone)

T-2

granen, brood, maïs, hooi, soms fruit
maag-darm acute enteritis, maag-darm aantasting, paralyse van de maag-darm musculatuur anorexie, diarree, gas/ileus
Rhizoctonia leguminicola indolizine alkaloiden rode klavers (Trifolium praetense) - zichtbaar als zwarte vlekken op klaver bladeren ("black patch disease"). maag-darm nierfalen (o.a.) veel speekselen, anorexie, diarree, gas/ileus
Claviceps purpurea (moederkoorn) ergotamine aren van granen (zeldzaam) maag-darm aantasting centraal zenuwstelsel convulsies, trillingen

Diagnose kan meestal enkel post mortem gesteld worden. Anamnese en inspectie van de caviaverblijven helpen bij het opsporen van "verdacht" voer.

Prognose is zeer slecht.

Behandeling is meestal niet effectief. Men kan enkel een ondersteunende therapie: actieve koolstof en vloeistof toediening proberen. Sucralfaat (aluminium sucrose sulfaat) kan ook gegeven worden, 100 mg 2 keer per dag. Dit middel beschermt het slijmvlies tegen agressieve stoffen. Sucralfaat werkt verstoppend; het mag niet overgedoseerd worden, en mag niet toegediend worden bij ileus (stilliggende darmen).

Preventie is de enige effectieve maatregel. Beschimmeld voer mag niet gevoerd worden.

WORMEN

Etiologie en epidemiologie. Cavia is geen typische eindgastheer van wormen. Ronde en platte wormen (Nematoda, Platyhelmintha) zijn geen belangrijke darmparasieten bij cavia's.  Cavia's kunnen migrerende larven van vele wormsoorten (bv de gevreesde Strongylus spp. bij paarden) onschadelijk maken. Infecties worden enkel anekdotisch vermeld. Besmetting kan evt. plaatsvinden als de infectiedruk zeer hoog is, bv als het dier buiten gehuisvest wordt en/of veel ongewassen gras en groenvoer krijgt, en als wilde knaagdieren toegang hebben tot caviaverblijven. De best bekende parasieten bij cavia's (cavia is hiervoor de eindgastheer) zijn:

  1. Ascardidae (phylum Nematoda) zijn spoelwormen; het enige cavia-specifieke soort is Paraspidodera uncinata, een parasiet dat vooral in de wilde caviapopulatie in Zuid Amerika voorkomt. Infecties zijn onwaarschijnlijk bij gedomesticeerde cavia's: er bestaat immers geen wild inheems dier dat als reservoir kan dienen.

  2. Cestoda (phylum Platyheltmintha). Infecties met Hymenolepis nana en diminuta worden soms vermeld. Infectie kan enkel plaatsvinden via contacten met wilde knaagdieren - muizen en ratten. H. nana heeft een directe levenscyclus, dus de ontlasting van knaagdieren is direct infectieus. Om geïnfecteerd te raken met H. diminuta zou de cavia een tussengastheer (insect) moeten opeten. Dit is onwaarschijnlijk bij normaal gevoede cavia's, maar wel mogelijk bij uitgehongerde en verwaarloosde dieren.

  3. Trematoda (phylum Platyhelmintha). Infecties met Fasciola spp. (leverbot) worden anekdotisch vermeld. Fasciola infecteert in principe alle diersoorten, en veroorzaakt ernstige leverschade. Echter, infecties bij cavia's zijn uiterst onwaarschijnlijk. De levenscyclus van de leverbot (buiten de natuurlijke gastheer - een herkauwer) speelt zich af op een zeer vochtige weide en de infectieuze vormen (metacercariae) worden afgezet op waterplanten. Dit is geen habitat van de cavia.

De cavia kan soms optreden als tussengasteer van bepaalde platte wormen: Taenia taeniaeformis of de gewone kattenlintworm (eindgastheer: kat), of Taenia pisiformis en Echinococcus granulosus of multilocularis (eindgastheer: hond, evt. kat). De eitjes worden opgenomen met voedsel besmet met honden- of kattenontlasting. De larvale vormen (Cysticercus fasciolaris, Cysticercus pisiformis en Echinococcus hydatidosus/alveolaris) migreren uit de darm naar de lever en/of de buikholte en vormen daar cystes. Dit verloopt meestal asymptomatisch, behalve bij zware infestatie (mogelijk leverschade).

Symptomen. Diarree of slecht gevormde (plakkerige) keutels met veel luchtbellen en luchtkanaaltjes worden soms toegeschreven aan worminfecties. Dieren vermageren en krijgen een slechte vacht (door gebrek aan nutriënten, o.a. aminozuren zoals methionine, en essentiële vetzuren, of door leverfalen).

Diagnose is niet zo eenvoudig te stellen daar de volwassen wormen zelden in de ontlasting voorkomen. Men zou de ontlasting op de aanwezigheid van eitjes moeten testen (flotatie in zoutoplossing). De kans op een vondst is zeer klein. De levercystes van platte wormen kunnen enkel post mortem gevonden worden.

Behandeling. Deze bestaat uit de toediening van antihelminthica (ontwormmiddelen). Men kan praziquantel gebruiken tegen platte wormen (Platyhelmintha, behalve leverbot en Echinococcus) en ivermectine tegen ronde wormen. Een combinatie van praziquantel en ivermectine is ook beschikbaar (Iverquantel). Antihelminthica met een breder spectrum zijn benzimidazolen: fenbendazol, triclabendazol (ook tegen leverbot) en albendazol (Echinococcus en leverbot). Fenbendazol (Panacur) is meestal het aangewezen middel, het wordt goed opgenomen uit de darm en werkt dus ook tegen (eventuele) vleescystes. Wij hebben enkele magere dieren met slechte ontlasting en slechte vacht behandeld met fenbendazol. Na een driedaagse kuur van 50 mg fenbendazol per dag is er een verbetering opgetreden. Dit is uiteraard geen hard bewijs van een worminfectie. Maar we raden toch aan om de cavia preventief te ontwormen als het diertje veel buiten verblijft en veel (mogelijk vervuild) groenvoer krijgt. Het risicoperiode is voorjaar en zomer; ontworming doet men best twee keer per jaar: in het voorjaar en aan het einde zomerseizoen. Regelmatige behandeling met ivermectine tegen huidparasieten is meestal voldoende om het dier ook tegen (ronde) wormen te beschermen. 

VIRALE ZIEKTEN

Virale diarree wordt nauwelijks vermeld bij cavia's. Cavia's hebben een zeer goed afweer systeem (natuurlijke weerstand) tegen virale ziekten. Coronavirus (of eigenlijk: corona-achtige) infectie komt sporadisch voor bij cavia zuigelingen (Hanes 1999). Het lijkt geen agressieve pathogeen te zijn bij cavia's, zelfs bij immunoincompetente dieren.

REFERENTIES

Citrobacter rodentium, 2009, Charles River Laboratories International Inc. Technical note.

Forbes C, Mold and Mycotoxins in Rabbit Feed, Boletim Cientifico 44 - www.micotoxinas.com.br

Glatz BA, Goepfert JM, 1973, Extracellular Factor Synthesized by Bacillus cereus Which Evokes a Dermal Reaction in
Guinea Pigs, Infection and Immunity 8:25-29.

Haesebrouck F, 2010, Bacteriële en mycotische ziekten, cursus 1ste Master Diergeneeskunde, Universiteit Gent.

Hanes M, 1999, Diseases of Guinea Pigs, POLA notes.

Hrapkiewicz K, Medina L, 2007, Clinical Laboratory Animal Medicine, Blackwell Publishing.

Mosquera J, Warn PA, Rodriguez-Tudela JL, Denning DW, 2001, Treatment of Absidia corymbifera infection in mice with amphotericin B and itraconazole, J. Antimicrob. Chemother. 48(4): 583-586.

Richardson VCG, 2000, Diseases of Domestic Guinea Pigs, 2nd edition, Library of Veterinary Practice, Blackwell Publishing.

Taylor MA, Coop RL, Wall RL, 2007, Veterinary Parasitology, Blackwell Publishing.

The Merck Veterinary Manual.

Van de Wiel J, 2009, De immuniteitsopbouw tegen Giardia, afstudeerscriptie, Diergeneeskunde, Universiteit Gent.